Jan schrijft #2
– 2 –
De dag na de begrafenis heb ik haar bed afgehaald. Ik rook aan het kussensloop, om te zien of het naar de dood zou stinken. Het rook gewoon lekker naar mijn vrouw, dus ik heb het om mijn eigen kussen gedaan. De lakens heb ik gewassen. Het matras heb ik van het bed gehaald en samen met het bed op z’n kant tegen de muur in de hal gezet. Haar rolstoel, de infuuspaal, de hartmonitor en de voedingspomp verdwenen naar de schuur. Terug in de woonkamer heb ik een kwartiertje geprobeerd te huilen. Dat lukte niet goed.
Het klinkt misschien gek voor iemand die eenentwintig jaar heeft samengewoond met een comateuze vrouw, maar ik heb die dagen na haar dood voor het eerst in stilte moeten lunchen. Ik was gewend onder het eten met volle mond mijn middagprogramma met haar door te nemen. Bij iedere hap die ik nu nam moest ik de neiging onderdrukken er iets uit te flappen. Ik nam mij voor geen zonderlinge oude man te worden en zette de radio aan.
Er zat een ruis in de radio. Die zat er eigenlijk al jaren, maar hij leek me nu harder dan anders. Ik heb een Philips stereo met cassettedeck uit 1982. Mijn vrouw en ik hebben hem samen uitgezocht bij de Dixons, nadat we bij de notaris waren geweest om de koop van ons tweede huis te bekrachtigen. We hebben heel wat avonden samen naar die radio geluisterd. Zij lezend op de bank, één kussentje onder haar hoofd en één kussentje onder het boek op haar buik. Ik zat aan de keukentafel en sorteerde mijn verzamelingen.
Alle herinneringen aan mijn vrouw worden oud en vertonen gebreken. Het grootste aandenken aan mijn vrouw was zijzelf, maar ze was nu dood en vervangen door een lege plek in mijn huiskamer. Haar horloge is al kapot sinds de dag van haar hersenbloeding. De radio klonk alsof hij het ook niet lang meer vol zou houden. Ik zette hem weer uit. Terug aan tafel smeerde ik een boterham met pindakaas. Na de eerste hap zei ik: “Ik heb gisteren de hele ochtend rondgerend om van alles te regelen en daarna hebben we je begraven.” Nu haar bed er niet meer stond leken de woorden harder door de kamer te galmen dan anders. Ik schraapte mijn keel. “Straks ga ik de kringloop bellen om je bed op te laten halen.” De pindakaas plakte aan mijn gehemelte. Ik legde de rest van de boterham neer. Het smaakte me niet. Ik schroefde de deksel langzaam weer op de pot en zei: “De ruis in onze radio wordt harder.” Daarna heb ik een potje gejankt en de tafel afgeruimd.
Die nacht werd ik stipt om drie uur wakker. Zittend op de rand van mijn bed drong het langzaam tot me door dat ik niet naar beneden hoefde om mijn vrouw op haar andere zij te draaien. Ik ging weer liggen, drukte mijn hoofd diep in mijn kussen en snoof. Het rook muf, naar slaap en mijn eigen zweet. Van mijn vrouw was geen spoor meer te bekennen. Om half negen werd ik opnieuw wakker. Toen ik mijn tanden stond te poetsen, drong het tot me door dat ik dwars door het tweede draaimoment heen had geslapen.
Drie dagen later kwam Tom op bezoek. Tom was vrijwilliger bij Humanitas. Het was de bedoeling geweest dat hij mij in het huishouden zou ontlasten, zodat ik mij op de zorg voor mijn vrouw kon richten. Maar ze was al dood voordat hij ook maar één koffiekopje had kunnen afwassen. De dag voor de begrafenis was hij nog langs geweest om het huis aan kant te maken en hapjes in te slaan voor de avondwake. Ik had hem instructies gegeven en een boodschappenlijstje en was naar de begrafenisondernemer vertrokken. Toen ik twee uur later thuiskwam was hij alweer weg. De woonkamer zag er netjes uit. De afwas was gedaan en op het aanrecht lag mijn stoffer en blik, met daarin een gebroken wijnglas, een potlood en een slordig beschreven briefje:
Sorry voor het glas!!! Boodschappen zijn gedaan. Wisselgeld ligt op het bureau. Ik zag daar ook Scrabble liggen. Leuk!! Binnenkort een potje doen? Heel veel sterkte vanavond en natuurlijk morgen. Ik bel nog even over dat Scrabbelen! Gr. Tom.
Tom is een beetje apart. Er zijn niet veel mensen die zorgvuldig om je dode vrouw heen stofzuigen en daarna enthousiast een potje Scrabble voorstellen. Ik was er enigszins door van mijn stuk gebracht. Op dat moment was er natuurlijk nog geen sprake van een band tussen ons. Erop terugkijkend realiseer ik me hoe snel dat is veranderd. Misschien wel het beste bewijs daarvoor is het feit dat ik nu, nog geen twee maanden later, dit verhaal over hem opschrijf in een klein hotelkamertje aan de Via dei Mille in Rome.
© Jan 2013
One comment