Tags: Gerrit Komrij

Gedichten over boeken en lezen #28

Scripta manent, maar niet altijd

Je droomde dat je reisde in een trein.
Je had een boek op schoot. Je las eruit.
De wereld die voorbijschoof aan de ruit
Ontging je. Je onderging alleen de pijn

Van liefde in een opzwepende roman.
Je leefde mee met al het wel en wee.
Zo kan alleen voor een vergeten man
Bloedlauwe gloed ontstaan in een coupé.

Je was op bladzij honderzeventien
En daar verdwijnt de trein een tunnel in.
Je kon geen hand, vervloekt, voor ogen zien.
Je zat maar en verroerde daar geen vin.

De wand weerkaatste ploffend het getjoek.
Na uren werd het licht. Je zat er nog,
Maar hield nu in je handen stof, bedrog.
Je tuurde naar een onherkenbaar boek.

Het was als na het vallen van een doek.
Een mens doorkruist zo dikwijls tunnels, ach,
Wat ooit begint als hartslag en gelach
Raakt als een zakmes uit een jongensbroekzak zoek.

Gerrit Komrij
Uit: Alle gedichten tot gisteren (1994)

Gedichten over boeken en lezen #1

Fietstocht

Het verre postkantoor was de magneet.
Niet om de luchtpostzegels of de taal
Van overzeese stempels – nee, het deed
Op tweehoog ’s middags dienst als jeugdleeszaal.

Tweemaal, op dinsdag en op donderdag,
Verdween ik in het ruime trapportaal
En kwam weer buiten met een brede lach.
Ik had mijn voorraad boeken andermaal.

Met in mijn hoofd een eerste regel die
Ik vluchtig had gezien bij een verhaal
Werd, fietsend, al naar het vervolg gegist.

Toch geselde ik vervaarlijk het pedaal
Om sneller thuis te zijn, omdat ik wist:
Het boek is beter dan de fantasie.

Gerrit Komrij
Uit: Luchtspiegelingen (2001)