Recensie | Walter van den Berg — Van dode mannen win je niet
Onlangs zag ik een interview met Walter van den Berg waarin hij sprak over zijn nieuwste roman Van dode mannen win je niet (2013). Meteen wist ik: dit boek wil ik lezen! Ik was dan ook blij verrast toen deze roman aan de orde kwam in de leesclub Een perfecte dag voor literatuur. Door de achterflaptekst wordt meteen duidelijk dat Van dode mannen win je niet een autobiografisch karakter heeft: ‘De jeugd van Walter van den Berg werd getekend door een gewelddadige stiefvader. Om de psychologie van het geweld te doorgronden kroop hij in het hoofd van de man die zijn moeder terroriseerde.’ Het boek is dus geschreven vanuit het perspectief van de dader. Een interessante keuze!
De verteller richt zich tot zijn vroegere stiefzoon, Wesley. In zijn relaas legt hij uit hoe hij bij de moeder van Wesley en andere kwetsbare vrouwen terechtkwam. Dat deed hij altijd volgens dezelfde methode: aanvankelijk gedroeg hij zich innemend en galant, maar wanneer hij eenmaal ‘binnen’ was, toonde hij zijn ware aard. Hij blijkt een alcoholist met een zeer slechte dronk te zijn.
‘Het werkte, dat geld, en dat compliment, en je hoeft je daar niet schuldig over te voelen – kinderen zijn niet altijd zo ingewikkeld. Toen ik later die week bij jullie kwam, liet je me trots de tekeningen zien die je met houtskool had gemaakt, en ik zie nog een keer dat je heel mooi tekende, en toen had ik jou al binnen. En echt, daar hoef je je niet schuldig over te voelen.’ (pag. 9)
Van den Berg beschrijft het geweld dat de man gebruikt bijna niet expliciet. Toch voel je de constante dreiging: de verteller is een latente ruziezoeker. Ieder woord of elke gedraging kan verkeerd opgevat worden. De angst die de mensen in zijn omgeving ervaren is daarom goed voor te stellen. Zoals de verteller de paarden waarin hij handelt omschrijft, zo zien anderen hem: als een onberekenbare klootzak (p. 113-114).
De lezer mag zelf invullen waarom deze man zo is (geworden). Zelf lijkt hij maar weinig moeite te hebben met zijn karakter. Immers, het is altijd de ander die het kwade in hem naar boven haalt. Hij reageert alleen maar. En daarmee pleit deze (onbetrouwbare!) verteller zich bijna vrij.
‘Ze huilde en ze zei maar ik ben zo bang en toen gaf ik haar iets om bang voor te zijn.
Ik was het niet van plan geweest, niet met je moeder, maar ze maakte het er zelf naar.
Ik weet niet wat ik je erover moet vertellen
De eerste keer bij een nieuwe vrouw – het voelt slecht en het voelt goed, alsof je iets slechts doet dat je hebt gemist.
En erna is er het beperken van de schade, kijken wat de reactie is, heeft ze door dat het haar eigen schuld is? Dat ze ervoor had kunnen zorgen dat het niet gebeurde?’ (p. 135-136)
Het is ijzingwekkend hoe de verteller de zaken weet om te draaien. Schijnbaar emotieloos vertelt hij hoe hij het leven van Wesley en zijn moeder Dimphey terroriseerde. Wat ik me wel afvraag is waarom hij de moeite neemt om het hele verhaal aan Wesley te vertellen. Ik begrijp dat Van den Berg een boek wilde schrijven vanuit het perspectief van de dader. Maar waarom wil deze dader dan zijn verhaal doen? Niet uit schuldgevoel lijkt me, want echte spijt voelt hij niet. Waarom deze aandacht voor Wesley?
Wat me opvalt aan dit boek is dat de vorm en inhoud prachtig op elkaar aansluiten. Dat is knap werk van de auteur. De stijl is sober (zonder opsmuk) en de monoloog bestaat uit korte zinnen. Geen metaforen, geen bespiegelingen. Het past goed bij het karakter van de verteller: rechtlijnig, berekenend en apathisch. Daarom is het boek ook zo spannend: het laat je niet los, je wilt weten wat er gebeurt. De verteller heeft je 200 pagina’s lang in zijn benauwende greep.