Categorie: Poëzie

Gedichten over boeken en lezen #29

Boek

Toen ik nog geen boeken had,
hadden wij één boek.
Het boek der boeken heette dat,
het was geen pocketboek.

Het was een heel dik boek,
dat in een zwarte omslag
als een baksteen op de hoek
van de schoorsteenmantel lag.

Het bindwerk was versleten,
de rug van leesgenot gekromd,
de bladen vet van ’t vette eten.

Het lag daar als een dam,
hoe hoog de kachel ook stond,
het vatte nooit eens vlam.

Rien Vroegindeweij
Uit: Statig Landschap Achter Glas (1982)

Gedichten over boeken en lezen #28

Scripta manent, maar niet altijd

Je droomde dat je reisde in een trein.
Je had een boek op schoot. Je las eruit.
De wereld die voorbijschoof aan de ruit
Ontging je. Je onderging alleen de pijn

Van liefde in een opzwepende roman.
Je leefde mee met al het wel en wee.
Zo kan alleen voor een vergeten man
Bloedlauwe gloed ontstaan in een coupé.

Je was op bladzij honderzeventien
En daar verdwijnt de trein een tunnel in.
Je kon geen hand, vervloekt, voor ogen zien.
Je zat maar en verroerde daar geen vin.

De wand weerkaatste ploffend het getjoek.
Na uren werd het licht. Je zat er nog,
Maar hield nu in je handen stof, bedrog.
Je tuurde naar een onherkenbaar boek.

Het was als na het vallen van een doek.
Een mens doorkruist zo dikwijls tunnels, ach,
Wat ooit begint als hartslag en gelach
Raakt als een zakmes uit een jongensbroekzak zoek.

Gerrit Komrij
Uit: Alle gedichten tot gisteren (1994)

Gedichten over boeken #27

Tijdens een bezoek bij ds. S.J. du Toit, Noorder Paarl (juni 1881)

Het hoofd is vol,
‘k Ben bijna dol.
Van lezen? neen van titels kijken,
Van boeken, die in orde prijken,
In ’t Sanctum van een predikant,
In ’t Afrikaanse Zuiderland.
Als ‘k al die boeken eens moest lezen,
Mij dunkt er zou geen eind aan wezen,
Al kwam ik tot Methus’lems jaren;-
‘k Zal dus het plan maar laten varen,
En neem er slechts maar een van ’t rak,
Begin, en rook mijn pijp tabak.

C.P. Hoogenhout
Uit: Gedigte (1941)

Gedichten over boeken en lezen #26

Lezen

De kinderen en grote mensen
uit de boeken die je leest,
ken je soms
nog beter dan die
uit je eigen straat.

Je leest in de kamer in de winter,
een paar uur lang,
de kat wil in de sneeuw
een mees hipt naar het raam
je weet wat beide willen.

De tijd gaat verder,
het sneeuwt – het dooit al in het boek –
helden worden oud
jaren vliegen om
met het omslaan van een blad.

Zo thuis een paar uur lezen
over plaatsen ver van deze.
De wereld van het boek, zo bekend
als het verlangen van de kat,
de mezen in de winter,
en de dingen om je heen.

Leendert Witvliet
Uit: Sterrekers (1984)